Het vreemde kereltje in de hemel
Toen de nieuwe bewoner de hemel binnenkwam, was hij maar al te blij dat hij verheerlijkte ogen in zijn verheerlijkt lichaam had. Het was allemaal teveel om te vatten. Hij besefte plots wat het betekende om dingen te zien die je jezelf niet kon voorstellen. Het was allemaal prachtig maar toch niet statig, leuk maar nooit gemeen, gedurfd origineel maar toch niet choquerend. Hij nam een blokje manna met een onbeschrijfelijke smaak…
Eindelijk was het dan zover: hij was in de laatste fase van zijn leven. Die fase zou wel eeuwig duren! Buiten alle schoonheid en pracht die de hemel hem bood, kon hij er terecht met alle vragen waarmee hij steeds was blijven zitten. Hoe voelde Petrus zich toen hij over het water liep? Hoe was het voor Johannes om de openbaringen te ontvangen? Hoe kon het dat Elia zich niet verbrandde toen hij met de vurige wagen werd opgehaald? Hoe zat de wonderlijke broodvermenigvuldiging in elkaar?... hij kon alles navragen! Nu hij Adam en Eva, Abraham, Mozes en Salomo ontmoette, kon hij eindelijk naar al hun verhalen luisteren.
De hemel zag er prachtig en vredig uit. Hij droomde er al lang van om op een arend rond te vliegen...nu kon hij dat doen zoveel hij wou. Hij kon nu eindelijk ook lekker stoeien met een leeuw of een tijger!
Elke ontmoeting in de hemel is bijzonder maar toch werd de aandacht van de nieuwe hemelbewoner getrokken door een uitzonderlijke kerel. Sinds de nieuwe bewoner in de hemel was, had hij deze kerel zien bewegen zonder dat hij onrustig was. De ene keer liep hij rondjes rond de mooie kroonluster tegen het plafond, een andere keer liep hij langs de muren en rolde hij over de grond en – vraag me niet hoe hij het deed – speelde hij haasje-over met zichzelf. Tegelijkertijd riep deze kerel luidkeels steeds opnieuw “halleluja!” , gevolgd door een luide “dit kan toch niet waar zijn, dit kan niet zijn!” Zijn gedrag stoorde niet maar was toch anders dan dat van de andere hemelbewoners.
Aanvankelijk dacht de man dat deze kerel pas gearriveerd was en zo onder de indruk was van de schoonheid, de eenvoud en de realiteit van de hemel. Die ervoer hij zelf toch ook maar hij bleef rustig... Nieuwsgierig vroeg hij aan Petrus waarom deze kerel zo anders was dan alle andere. Het gedrag van die kerel werkte namelijk aanstekelijk, maar toch miste de nieuwe hemelbewoner het vuur om dezelfde uitbundige blijdschap te uiten. Petrus zei dat het gedrag van die kerel erg eenvoudig te verklaren was. Hij was namelijk niet de nieuwste hemelbewoner maar de eerste. “Vreemd”, dacht de man, “na tweeduizend jaar moet hij het hier toch wel gewoon zijn.” Petrus vervolgde zijn uitleg en zei dat die kerel net voor hij de hemel binnenkwam als misdadiger naast Jezus aan het kruis hing. “Aan het kruis besefte hij hoe hij zijn leven en dat van vele anderen verpest had en werd hij zich bewust van de verpletterende schuld die op zijn schouders lag. Toch had deze kerel het lef om Jezus te vragen hem in het paradijs te gedenken. Jezus’ antwoord kennen we allemaal: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Diezelfde dag nog arriveerde die kerel in het paradijs. Hij was totaal onder de indruk van de genade die hem geschonken werd.”
“Niemand is goed, zelfs niet één”, zegt de Bijbel, of het nu gaat om die misdadiger, om jou of om mij. Een vrijkaartje voor de hemel is pure genade. Alleen zijn er weinigen die dat beseffen. Een dankbaar hart en lofprijs in de mond zijn kenmerken van diegenen die het wél beseffen.
Deze springende en huppelende kerel had nog niet veel van de hemel gezien want hij was zich nog altijd aan het verblijden over het feit dat hij in de hemel gekomen was. Toen die andere man de verklaring van Petrus hoorde, besefte hij heel diep dat ook zijn plaatsje in de hemel pure genade was.
Let erop als het jouw beurt is om te gaan: je zal er twee mensen zien die rollen, lachen en een rondje over het plafond lopen terwijl ze God danken en verbaasd zijn. Mogelijk word jij de derde...